Uit de drugs, in de kunst

Tonny Baars heeft ze allemaal gekend, de criminelen die de Amsterdamse softdrugwereld beheersten. Vijfentwintig jaar runde hij succesvol meerdere coffeeshops in Amsterdam-Noord. Maar waar hij links en rechts mannen ten onder zag gaan, wist Baars zelf altijd aan de goede kant van de streep te blijven. En toen de drugswereld hem te hard werd, stapte hij eruit. Nu is hij een succesvol beeldend kunstenaar. ‘Nederland is al sinds de zeventiende eeuw een narcostaat.’

Het moment waarop coffeeshophouder Tonny Baars zijn leven omgooide en van hasjverkoper kunstenaar werd? Hij weet het nog exact. Twintig jaar geleden runde Baars een coffeeshop in Landsmeer, het dorp boven Amsterdam waar hij in de jaren zestig was opgegroeid. Hij had er een goed leven. Baars (1959) was als een van de eersten in Nederland in de softdrugs gestapt en had optimaal geprofiteerd van het gedoogbeleid. Maar hij zag ook de keerzijde. Grote handelaren die zich op de softdrugs hadden gestort. Criminele bendes, toenemend geweld.
Om zijn hoofd leeg te maken was Tonny gaan schilderen. Boven zijn shop in Landsmeer had hij een atelier gehuurd, waar hij grote doeken maakten. Een lokaal ondernemer, de heer Plemp, zag bij toeval enkele werken. ‘Ik zag aan zijn gezicht dat hij onder de indruk was. Binnen tien minuten stond hij voor m’n neus met een envelop met 3500 euro. Of ik twee kunstwerken wilde maken voor in het business center. Daar zat iedereen uit het dorp die wat betekende: de notaris, tandarts, de bank.’
In het bijzijn van de notabelen van Landsmeer worden Baars’ zijn werken onthuld. ‘De burgemeester was erbij, leden van de Rotary, en ik: de enige coffeeshophouder. Ik had enorm mijn best gedaan en de mooiste plekjes van het dorp geschilderd, in schitterende kleuren. De doeken gingen eraf en ik kreeg applaus! Meneer Plemp kwam naar me toe en kuste me op mijn hand. Vanaf dat moment was ik in Landsmeer geen coffeeshophouder meer maar een kunstenaar, iemand die wat moois had gemaakt. Dat gaf zo’n goed gevoel: ik werd gewaardeerd.’

Overlever
We zijn twintig jaar verder, en Baars kan inmiddels fulltime leven van zijn kunst. Tonny ontvangt thuis in Purmerend. Op de begane grond zijn atelier, daarboven een ruim woonhuis, met kamers waar zijn kleinkinderen kunnen komen logeren. Een familieman, zeker. Maar ook een loner, zegt hij zelf. ‘Ik ben altijd een observator geweest, was anders dan de mensen om me heen. Ik kom uit een harde wereld maar kon die ook goed analyseren, denk ik achteraf.’
Stelt vast: ‘Ik ben een overlever.’
Zelf geeft Baars zijn familie alle credits voor hoe hij overeind kon blijven in de Amsterdamse drugswereld. ‘Ik was nooit ergens echt onderdeel van, zorgde altijd dat ik een beetje aan de rand bleef. Dat heb ik van mijn vader. Die zei altijd: ‘Tonny, het leven is een circus. Zorg dat je toeschouwer blijft, want als je eenmaal bij het circus zit kom je er niet meer weg. Maar als toeschouwer kun je altijd opstaan en weglopen.’ Ik heb gezien hoe het afliep met jongens die wel bij het circus gingen. Die zijn nu dood: een kogel, overdosis of zelfmoord. De namen uit de bekende misdaadboeken, ik heb ze allemaal gekend.’
Ook zijn vrouw en kinderen hebben hem op het rechte pad gehouden. ‘Mijn reddingsboei was mijn gezin. Die heb ik nooit betrokken bij de heftige wereld waarin ik zat. Ik hield mezelf voor: op zaterdag ga je boodschappen doen mijn vrouw, anders verlies je de werkelijkheid uit het oog. En die discipline had ik, zelfs met een kater. Mijn vrouw is mijn tegenpool. Ik was een straatjongen, zij las boeken en ging studeren. Toen al waren we een goede combinatie en dat zijn we nog steeds, na 45 jaar. Mijn kinderen heb ik altijd gestimuleerd. Ze hebben allemaal gestudeerd en zijn nooit met criminaliteit in aanraking gekomen. Zelf heb ik de middelbare school niet afgemaakt en zit ik onder de tatoeages.’

Het traject van coffeeshophouder naar fulltime kunstenaar heeft Baars zelfstandig doorlopen. Vallen en opstaan, leren van anderen maar ook veel zelf uitvinden. Op een gegeven moment wilde Tonny fotografie bij zijn kunst betrokken, voor grote, haarscherpe beelden. Maar dat moet je die foto’s wel eerst maken. Tonny had niet eens een camera. Met het allernieuwste model van Nikon uit de cameraverhuur vloog hij naar Venetië. ‘Ik had een fascinatie voor het carnaval daar. Hoe die mensen zich dan uitdossen, dat leek me wel wat als onderwerp. In het vliegtuig naar Venetië heb ik die dikke gebruiksaanwijzing wel vijf keer doorgelezen en ben toen gewoon aan de slag gaan.’
Het eeuwenoude carnaval is een magneet voor toeristen en fotografen. Probeer dan maar eens een goed plekje te vinden. ‘Die camera van mij was echt splinternieuw. Overal waar ik kwam zag ik fotografen er naar kijken. Komt daar die optocht van modellen aan, met overal omheen mensen met fototoestellen. En ik ertussen, met de allergrootste camera! Die modellen praten niet, maar ze gebaarden dat iedereen opzij moest en wuifden toen naar mij dat ik naar voren mocht komen. Ik zag er professioneel uit, want ik had de grootste! Ik hoefde niks te zeggen want ze begonnen echt voor mij te poseren. Ik wist gelijk dat ik goud in handen had.’

Miljonairsfair
Baars liet de foto’s uit Venetië groot afdrukken op doorzichtig fotopapier dat op zilveren panelen werd verlijmd. Hij bracht er Swarovski-steentjes op aan en gaf ze lijsten van wengéhout. Op de Miljonairsfair huurde hij van zijn spaargeld een stand die hij inrichtte met kroonluchters en zwart fluweel. De gok pakte goed uit: al op de eerste avond verkocht hij binnen tien minuten één van de grote Venetië-werken voor 32.500 euro. Tonny Baars was in business.
In het atelier van Tonny in Purmerend staat ook een werkbank, want zijn kunst komt op een heel fysieke wijze tot stand. Hij maakt tekeningen op canvas, brengt daar lijnen van koperdraad op aan en giet vervolgens epoxy tussen die lijnen, een variatie op oude emailleertechnieken. Het resultaat is imponerend, precies zoals Baars het graag ziet. ‘Kunst moet voor mij overweldigen. Ik doe een paar weken over een werk, maar het heeft me wel 25 jaar gekost om zover te komen.’
Het succes heeft wel een schaduwkant. Op de website van een bekende art dealer zag Tonny werk staan dat als twee druppels op dat van hem leek. Hij belde met de Nederlandse kunstenaar, die na enig aandringen vertelde dat ze daartoe opdracht had gekregen van de kunsthandelaar. ‘Wat moet je dan doen: een rechtszaak beginnen? Gelukkig legde iemand me uit dat als je troep levert, niemand je namaakt. Alleen als je kwaliteit maakt, word je geïmiteerd. Leer er dus maar mee leven, was de boodschap. Je moet gewoon zorgen dat je steeds beter wordt.’

Jan des Bouvrie was een van zijn eerste kopers van zijn lijnenwerk. Inmiddels is de lijst bekende Nederlanders bij wie een echte Baars hangt lang. De bekendste naam? ‘Cruijff had twee werken van mij hangen. Johan werd 55 en Frank Rijkaard wilde hem een kunstwerk van mij cadeau doen. Waanzinnig natuurlijk, maar wat moest ik maken? Johan is een gezinsman, dus wilde ik een foto van hem en zijn gezin, allemaal gekleed in wit t-shirt en spijkerbroek. Die foto is gemaakt en opgestuurd, waarna ik een compositie heb bedacht.’
Na de dood van de voetballer maakte Baars nog een werk voor de Cruijff Foundation dat hij Danny persoonlijk in Barcelona overhandigde. ‘Ik trek het doek eraf dat er omheen zat. Ze kijkt ernaar en begint meteen te huilen. ‘Dit is de mooiste Johan-kunst die ik ooit heb gezien,’ zei ze. Toen wilde Jordi er ook eentje, en Frank Rijkaard.’ MMA kampioen zwaargewicht Fedor Emelianenko kwam speciaal naar Baars’ atelier om een portret te bespreken. ‘Die man is een beest in de ring, onoverwinnelijk. Maar bij mij thuis bleek hij uiterst bescheiden, zelfs introvert. Zei hij: ‘Mag ik je mijn website laten zien?’ Bleek hij ook kunst te maken. En wat denk je dat ik te zien kreeg? Een jongen en meisje die elkaar een kus geven! Ik dacht: wat is dit voor iemand?’

Het portret dat Baars van de Russische vechtsporter maakte toont dan ook een man met twee gezichten. ‘Als je een hand op de ene kant van dat portret legt, zie je een heel normale vent. Bedek je de andere kant, zie je de vechter.’ Emelianenko was zo tevreden dat hij Baars uitnodigde voor een presentatie in Sint Petersburg. Op een replica van VOC-schip de Batavia werden alle hotemetoten van de stad ontvangen, velen direct uit de kringen rond Poetin. De zoon van de burgemeester vroeg Tonny vervolgens mee uit. ‘Maar ik wilde zien hoe die Russen leefden, dus ben door die stad gaan zwerven, geweldig. Zo anders dan bij ons. Later heb ik nog voor die zoon VIP-kaarten voor Sensation White geregeld. Tja, dat zal nu niet snel meer gebeuren.’

Alfamannetje
Tonny Baars werd geboren in Amsterdam-Oost maar groeide op in Landsmeer, omringd door weilanden. Zijn vader runde het stookhuis van de NDSM-werf in Noord. Als enige Surinaamse man in Landsmeer kende iedereen Toon Baars. ‘Je woont in een dorp en heb een kleurtje, dan word je toch anders bekeken. Dus aanpassen, want je ligt onder een vergrootglas. Dat snapte mijn vader als geen ander en hij was enorm geliefd, one of the guys. Kaarten met die boeren in het café. Ze hebben het nog over hem.’
Landsmeer was in de jaren vijftig en zestig een vrijhaven voor alternatievelingen, en in die ongedwongen sfeer gedijde Tonny prima. ‘Het was en is nog steeds zo’n te gek dorp. Het is mijn thuisbasis. We waren een arbeidersgezin en cultuur speelde geen enkele rol bij ons. Maar als kind was ik al gefascineerd door etalages, ik kon daar rustig tien minuten voor blijven staan. De inrichting, de kleuren, ik denk dat ik al jong een esthetisch inzicht had.’

School was een straf voor de doener. Hij was liever buiten hutten aan het bouwen. ‘Van school heb ik drie dingen meegekregen: rekenen, lezen en schrijven. De rest heb ik mezelf aangeleerd.’ Toen hij rond zijn vijftiende in contact kwam met leeftijdsgenoten uit Amsterdam-Noord verdween de klas helemaal in de achteruitkijkspiegel. ‘Dat was een heel ander slag mensen. Waar je in Landsmeer hippies had die blowden en gitaar speelden, waren die gasten uit Nieuwendam veel meer Sodom en Gomorra. En dat trok mij wel aan. Daar ben ik toen mijn eerste café begonnen, onder de studentenflat de Zilverberg. Dat hadden we feitelijk gekraakt, maar omdat ze niet wisten wat ze met ons aanmoesten werd het gedoogd.’
In de Zilverberg leerde Baars zijn mannetje te staan. ‘Daar heb ik echt leren knokken, anders werd je opgegeten. Zeker als je uit Landsmeer kwam.’ Ruzie met een lokaal boefje sloeg om in vriendschap. Hij was een roofdier, het alfamannetje van Nieuwendam. Maar ik was dat ook en we wisten het van elkaar. Dus werden we vrienden.’ De twee begonnen weed te verkopen vanuit de Zilverberg. Dat trok weer de Amsterdamse Hells Angels aan, die op een keer Tonny uitnodigde voor een clubavond. ‘Ik vroeg mijn compagnon of hij ook kwam. Die keek eerst nog wat benauwd, maar ging toch mee. Hij komt in dat clubhuis, ziet die hele toestand daar en denkt: ik ben thuis. In no time zat hij er diep in. Dat gevoel had ik niet. Ik ben wat dat betreft echt een eenling, een lone wolf. Misschien omdat ik al snel besefte hoe diep die put was. Als je de bodem had bereikt kwam je er niet meer uit. En veel van die jongens uit Noord gingen tot op de bodem.’

De Zilverberg, inmiddels afgebroken, was een gigantisch studentencomplex van wel 600 kamers. En al die studenten moesten helemaal naar het centrum van Amsterdam voor hun weed. Begin jaren zeventig kon je daarvoor maar op één plek terecht, op het Oudekerksplein. Bij een piepklein zaakje zonder naam ging je door een gordijntje naar binnen en haalde ze de stuff voor je uit een fruitkast. ‘Dat waren zulke leuke gasten: Jantje Rolex, Lange Gerrit. Ik heb toen met die jongens een deal gemaakt. Jullie stoppen het spul in zakjes en ik verkoop die. Zo kregen zij er een dependance erbij en werd de Zilverberg de eerste coffeeshop van Amsterdam-Noord.’
De lokale politie had al snel door dat er gedeald werd en deed een inval. ‘Hadden ze twintig zakjes gevonden en moest ik mee naar het bureau aan de Lijnbaansgracht. Die agenten uit Noord lieten me achter bij een rechercheur. Zegt die kerel tegen mij: ‘Twintig zakjes voor je vrienden? Ga jij maar lekker naar huis, joh. Stelletje boeren!’ Daarna zorgde ik wel dat de politie nooit meer iets vond.’ De narcoticabrigade vond het allang best dat er een plek in Amsterdam-Noord was waar je zonder problemen softdrugs kon halen. ‘Want die scene was okay. Van blowers heb je geen last. Heel anders dan zuipers. Het was in feite gedogen vóór het gedoogbeleid.’

Leeuwenhart
In het Amsterdamse nachtleven leerde Tonny Baars de man kennen met wie hij 25 jaar lang lief en leed zou delen. Addy Mosk was een kamper uit Apeldoorn die handelde in alles wat los en vast zat, van auto’s tot hasj. Addy kon wel een jongen als Tonny gebruiken, iemand met veel connecties die niet bang was uitgevallen. ‘Ik moest maar een keertje langskomen, en voor ik het wist waren we gabbers. Op elk kamp waar wij kwamen ging de rode loper uit. Hij was mijn leermeester en noemde me Leeuwenhart, omdat ik trouw was. Ik was ook zijn beschermer omdat ik goed kon knokken, maar nooit ruzies uitlokte. En ik kende iedereen in Amsterdam en mijn familie had een goede naam.’
Addy nam Tonny mee naar grote feesten op de woonwagenkampen. ‘Dan zei hij: ‘Dit gaat er gebeuren. Ik kom met jou binnen en je zult zien dat er meteen drie, vier zigeuners om je heen komen staan. Ik ben rijk, dus je bent voor hen de sleutel naar mij.’ En zo ging het exact. Die gasten kwamen naar me toe en ik begon ze op te fokken. ‘Addy, dat is de grootste hasjhandelaar van Marokko.’ Zat hij tegenover me aan tafel me vette knipogen te geven. Een heel aparte wereld, waar ik prima mijn draai vond. Ik hou van mensen die iets anders in het leven staan, en ben er altijd goed doorheen gekomen. Ik snapte hoe ze dachten en stelde geen vragen.’

Ondertussen was de verharding in het drugsmilieu ingezet. Idealistische coffeeshophouders maakten plaats voor grootschalige drugimporteurs. Er vonden ripdeals plaats en steeds vaker kwam er geweld kijken bij de handel. ‘Addy had een overleg met twee grote jongens, waaronder een beruchte Joegoslaaf. Wij naar het Krasnapolsky waar die gasten zaten. Ze kregen onenigheid, waarbij die Joegoslaaf Addy met zijn vlakke hand een pets in het gezicht geeft. Ik wilde al op hem springen om hem helemaal de tering te stompen, maar Addy dook bovenop mij. ‘Als je dat doet, schieten die Joegoslaven je dood.’ Wist ik veel. Twee weken later lees ik in de krant dat de man met de losse handjes te grazen was genomen.’

Mosk en hij dreven uiteen. Andere vrienden zag hij afglijden. Het roept bij Baars de vraag op: waarom zij wel en hij niet? ‘Ik heb daar veel over nagedacht. Op een gegeven moment besefte ik dat al die jongens uit gebroken gezinnen kwamen. Gescheiden ouders, problemen thuis, mishandeling, noem maar op. Mijn achtergrond was heel solide. Ik ben heel beschermd opgegroeid in een liefdevolle familie. Mijn opa, mijn oma, mijn ouders, mijn zussen, ik heb zoveel liefde gekregen. En zij niet.’
Hij somt de oorzaken op waardoor sommige mannen het niet hebben kunnen navertellen. Kindertehuizen. Een stiefvader die sloeg. Opgesloten worden in een kast. ‘Kwamen ze bij mij thuis, ontdooide ze. Want gezellig mee eten, dat kenden ze niet. Het is gewoon dat koppie thee van je moeder. Als dat ontbreekt ga je het ergens anders zoeken, in vriendengroepen. De Hells Angels, dat is voor veel jongens een surrogaatfamilie geworden.’

Piano player
Er zijn ook heel andere verhalen. Tonny raakte goed bevriend met een van de succesvolste ondernemers in de cannabisbranche. Deze Amsterdamse zadenman werd een wereldspeler op het gebied van cannabisveredeling. ‘Een enorm slimme kerel, met een keten eigen zaken en miljoenen volgers. Hij reist met een cameraploeg de hele wereld rond op zoek naar oude weed- en hasjrassen. Net als ik is hij altijd aan de goede kant van de streep gebleven.’
Voor een van die reizen vroeg de zadenman Tonny mee. In de Democratische Republiek Congo telen Rastafari’s weed van een stokoud ras. De zadenman had er een veredelingsfaciliteit opgezet, alleen lagen de rasta’s niet goed bij de overheid van Congo. Die pakten hun leider op, gooiden hem in de gevangenis en schoren zijn hoofd kaal. Uiteindelijk werd hij vrijgelaten en het land uitgezet naar Frankrijk. Alleen was de rasta ervan overtuigd dat de zadenman hem een loer had gedraaid. Vanuit Parijs begonnen bedreigingen hem en zijn personeel te bereiken.

De zadenman vroeg vervolgens of Tonny iets voor hem kon betekenen. ‘Dus ik bekeek al die bedreigingen en benaderde de mensen die erachter zaten. Kijk, ik ben zelf een halfbloed, dus ze zagen me niet als een bedreiging. Ben toen met ze gaan praten. Het bleken bloedagressieve gasten, maar ze hadden een fout gemaakt. Ze hadden het bedrijf een foto gestuurd met de colors van Saturadah. Toen had ik ze, want ik ken die jongens goed en weet dat die dat nooit zouden toestaan. Dan heb je een groot probleem. Dus ik zei: ‘Stoppen met de bedreigingen, dan praten we verder.’ En zo ging het.’
Het hele avontuur kreeg extra glans toen Tonny de zadenman begeleidde naar Congo om ook de lokale overheid bij alle plannen te kunnen betrekken. ‘Dat was me een andere wereld. Opgehaald worden door de geheime dienst in grote jeeps met Kalasjnikovs. We hebben overlegd met de regering en daarna met de rasta’s. Die mochten me, dat zag ik wel. Mijn filosofie is: als je alleen komt vorm je geen bedreiging. ‘Don’t shoot me,’ zei ik dan. ‘I am only the piano player.’ We speelden open kaart en binnen drie weken was het conflict opgelost.’

Het succes van legitieme ondernemers kon niet verhinderen dat de handel in softdrugs steeds verder verhardde. ‘Je zag het aankomen. Vroeger had je geen coffeeshops maar theehuizen. Gerund door studenten die hun stuff afnemen van kleine smokkelaartjes. Je had toen nog geen groot rokerspubliek. Het waren kunstenaars en muzikanten, nauwelijks toeristen. Een gesloten wereldje. Als iemand tien kilo had gesmokkeld was dat groot nieuws in de stad. Maar het succes trok types aan die niks met stuff te maken hadden. Autohandelaren met een grote klok om, die alleen maar geld zagen. En zo begon fase twee. Er kwamen rippers, want als er ergens veel geld in omgaat wordt er gestolen. Schietpartijen. Handelaren als Klaas Bruinsma gingen met body guards lopen, en de politie werd strenger. Zo schoof het ooit progressieve theehuiscircuit op naar de wereld van casino’s en bordelen. Toen ging het mis.’

Narcostaat
Baars maakt voor de huidige Nederlandse aanpak van de drugscriminaliteit de vergelijking met de Amerikaanse drooglegging uit de jaren twintig. Het verbod op alcohol gaf toen een enorme boost aan de georganiseerde misdaad. Hoe harder je optreedt, hoe sterker de illegale handel wordt. En we hadden het kunnen weten, meent Baars. ‘Nederland is al sinds de zeventiende eeuw een narcostaat, het zit gewoon in ons DNA. Dat begon met de teelt van opium in Nederlands-Indië, waar Nederland wereldwijd marktleider in werd. Mensen werden bewust verslaafd gemaakt. Voor de eerste wereldoorlog was het cocaïne. In Amsterdam stond een grote cokefabriek die verkocht aan het Franse én het Duitse leger. Er waren zoveel soldaten verslaafd gemaakt dat er na die oorlog een ware coke-epidemie heerste in Europa.’
Dus de logische oplossing is alle drugshandel legaliseren, ook die in cocaïne? ‘Het is de enige manier. Je moet de hele keten legaliseren en het hier zelf gaan verbouwen. In het Westland kunnen ze toch alles kweken? Binnen de kortste keren zijn we de grootste distributeur van zuivere coke ter wereld. De kwaliteit wordt beter omdat het niet meer versneden wordt. Nu is dertig procent bende. Het wordt ook goedkoper en er wordt minder gebruikt omdat het lang niet meer zo spannend is. En het kost niet langer bakken met geld vanwege de bestrijding. Het levert geld op, via accijnzen. En ja, cocaïne is een hard drug, maar dat is alcohol ook. Zie jij veel dronken mensen op straat liggen?’

Bij het afscheid wil Tonny één ding nog duidelijk maken. ‘Ik ben er trots op Nederlander te zijn, hè? Maar vergis je niet, er is echt niets veranderd sinds de tijd van Piet Hein. We zijn nog steeds piraten met een kapersbrief. Alleen nu met een mooi pak aan. En zonder papagaai.’